Maarten Klein verliest langzaam maar zeker zijn greep op de werkelijkheid. Hij kan heden en verleden niet meer onderscheiden, wil plotseling weer naar zijn werk terwijl hij al gepensioneerd is en ziet zijn vrouw voor een vreemde aan. Momenten van helderheid worden meer en meer verdrongen door ontreddering en verwarring. ‘Net als ik lekker lig komt Vera me wekken. Is het ochtend? En waarom al die haast? En sinds wanneer kleed ik mij zelf niet meer aan?’